Zin in de wereld

door Kees de Groot

download in Epub-formaatdownload in PDF-formaat

God?

Waar mensen naar God vragen begint praktische theologie, aldus de praktisch-theoloog Johannes Först (2015). Het gevaar zou echter zijn dat die vraag in de theologie niet langer weerklinkt doordat God tussen aanhalingstekens wordt geplaatst, net zoals in de rest van de wereld. Daar zou de vraag naar God net zo min serieus worden genomen als in de wetenschap. Men doet alsof God niet bestaat, een benadering die in de sociologie 'methodologisch atheïsme' wordt genoemd. Het is een bekende klacht.

'Wat heeft het allemaal voor zin?' Zo zou ik de godsvraag hier hanteerbaar willen maken. Wat theologen en filosofen de vraag naar God noemen, is de vraag naar zin. Die wordt gesteld - geschreeuwd dan wel gefluisterd - in een tijdperk waarin instituties zoals de kerk en de nationale staat verbrokkelen, of liever: vloeibaar worden (Bauman, 2000). De vraag voor de (praktische) theologie vat ik dus op als: Hoe kunnen we de vraag naar zin bestuderen in een wereld waarin onze, uiteindelijk, fragiele betekenisgeving en overgave aan het leven niet meer tegen storm en regen wordt behoed door een hemels baldakijn (Berger, 1974)? De eeuwigheid is tegenwoordig uitgewaaierd over de gehele aarde (ter Borg, 1991).

De kwestie 'zin' is nu aan de orde in allerhande situaties: waar mensen zich opwinden over onrecht of zich bedreigd voelen door wat hen vreemd is, waar wordt verlangd naar waarheid en waar men vat probeert te krijgen op de onbevattelijkheid van het bestaan. Welbeschouwd is er daarmee niets nieuws onder de zon. Deze zijn de situaties waarin altijd al de vraag naar God opkwam. Onder de hierboven benoemde condities wordt wel duidelijker dat theologen zich niet kunnen beperken tot de institutionele binnenwereld van de religie, maar de wereld tot hun werkterrein dienen te rekenen. Ik zal deze situaties toelichten aan de hand van vier voorbeelden.

Joris Luyendijk liep als antropoloog rond in de Londense bankenwereld. In zijn verslag portretteert hij een keihard milieu waarin een uiterst kwetsbaar systeem in de lucht wordt gehouden dat de wereld naar de afgrond kan brengen (Luyendijk, 2015). De titel - Dit kan niet waar zijn - en de veelgebruikte kwalificatie voor zijn bevindingen - 'huiveringwekkend' - zijn veelzeggend. De wereld zoals we dachten dat die was, zoals die zou moeten zijn, is niet zoals die blijkt te zijn. De verbijstering over de gang van zaken in de financiële wereld is een heilige verontwaardiging over het rücksichtlos spelen met de levens van mensen met hypotheken, spaarrekeningen, bankrekeningen, kortom, de levens van iedereen. Achter deze verontwaardiging gaat een geloof schuil in een zinvolle ordening die wèl 'waar' zou moeten zijn. God wordt in dit boek twee keer genoemd. Een zakenbankier en oude schoolvriend van de auteur vertelt dat hij op 15 september 2008, na het failliet van de Amerikaanse bank Lehman Brothers, 'echt bang' was en zijn vader belde om te zeggen dat die zijn spaargeld moest overhevelen.

'Godverdomme'

Deze vloek wordt herhaald na de constatering dat er na de hierop volgende crisis niets substantieels is veranderd. Een megabank als JPMorgan bestaat nog steeds en stort jaarlijks 2,5 miljoen pond op de rekening van oud-Labour-premier Tony Blair voor zijn adviezen. Met zijn commentaar van één woord drukt de auteur uit: hier is iets fundamenteel niet in orde - en ik ben geneigd het met hem eens te zijn.

Er moet toch een rechtvaardige orde zijn die onze gemeenschap beschermt. Deze fundamentele overtuiging komt overal aan het licht waar mensen zich opwinden over schendingen, of vermeende schendingen, daarvan. In de Nederlandse kindertelevisieserie Pipo de Clown (1958-1980) werd het leven van een reizend circusgezelschap ten tonele gevoerd. Hierin trad een matig geïntegreerde 'Indiaan' op, een personage vertolkt door de acteur Herbert Joeks, die uitdrukkingen bezigde als: 'Dat zijn toch van de gekke!' Wanneer patriottistische politici of opgewonden twitteraars zich uitlaten over veronderstelde voorkeursbehandelingen van vreemdelingen, nieuwe ingezetenen of belijders van een bepaald geloof, grijpen ze nogal eens naar deze zegswijze. Dat het 'van de gekke' zou zijn dat de gemeente ook zorg dient te dragen voor voedsel, kleding en onderdak voor de vreemdeling in ons midden, getuigt van een diep geloof dat vooral gericht is op het welzijn van de eigen groep. Ik ben niet geneigd dit geloof te delen maar ik herken er wel een vraag naar uiteindelijke zin in.

Tilburg University bedient zich van de slogan 'understanding society'. Hiermee heeft ze niet in haar vaandel geschreven dat de samenleving hier ten volle wordt doorgrond, maar wel dat alles hier in het teken staat van het streven om de vraagstukken van het samenleven te begrijpen. Dat is althans de overtuiging die wordt uitgedragen. Volgens Erik Borgman (2011), de theoloog die is ingeschakeld om die 'missie' te verwoorden, getuigt deze van het besef dat we de waarheid niet in pacht hebben, maar wel op het spoor kunnen komen. Het bedrijven van wetenschap leeft uit het geloof dat begrip, waarheid, uiteindelijk wel ergens te vinden is - al zal dat niet in een mensenleven of dat van een instelling gelukken.

Een laatste voorbeeld. Terwijl de aanwezigheid van de gevestigde kerken in het publieke domein de laatste decennia is gemarginaliseerd, neemt de aandacht voor religie in de populaire cultuur, bijvoorbeeld het theater, toe (de Groot, 2011). Begin november 2015 werd in Tilburg het theaterfestival 'Lift us up' (Verhef ons') gehouden. Vanuit een verondersteld verlangen naar 'meer' presenteerde Het Zuidelijk Toneel onder meer een 'Nachtmis voor de moderne mens. Daarnaast kon je getuige zijn van een Hammondorgelconcert dat werd benoemd als 'zoektocht naar een uniek gevoel van samenzijn dat met de ontkerkelijking verdwenen is', en ook van de voorstelling GOD., waarin langs een muzikale en poëtische weg het onbenoembare onder woorden wordt gebracht. Wie meent dat het tegenwoordig problematisch is om het over God te hebben, moet misschien eens zijn oor te luisteren leggen in de wereld buiten de theologische faculteiten.

Gelukkig zijn er feitelijk ook theologen die hun blik op de wereld richten. In het webmagazine gOdschrift (2013-2015) lieten merendeels jonge theologen aan een breed publiek zien hoe God wordt vermoed en misverstaan in de liefde, de politiek, de wetenschap en de kunst. Vaak werd daarbij geput uit eigen onderzoek. Eén van hen, Janneke Stegeman, werd in 2016 verkozen tot Theoloog des Vaderlands. Als oudtestamenticus en kenner van religie en conflict belicht ze een belangrijke dimensie van actuele kwesties. Dergelijke initiatieven kunnen beschouwd worden als een vorm van publieke theologie.

In de academische theologie dient de vraag naar God bestudeerd te worden met gebruikmaking van alle middelen die de wetenschap tegenwoordig ter beschikking stelt. Voor zover theologie over de wereld van vandaag gaat, valt daarbij veel te leren van de sociale wetenschappen. Daar kun je leren hoe je onderzoek doet naar wat mensen geloven en wat dat te maken heeft met hun leven, hoe je in beeld brengt waar in allerlei sociale verbanden de zinsvraag opduikt. Theologen kunnen hier veel profijt van hebben. Methoden en technieken die in de sociologie, psychologie en antropologie zijn ontwikkeld - interviews, observatie, enquetes, inhoudsanalyse - kunnen prima worden gehanteerd in de theologie, net zoals methoden uit bijvoorbeeld de literatuur- en geschiedwetenschap. Wel is het zo dat de theologie uiteindelijk een andere, eigen belangstelling heeft. Waar sociologen erop scherp stellen dat mensen op allerlei manieren horizontaal met elkaar verbonden zijn, sociale wezens zijn, hebben theologen in het vizier dat mensen op allerlei manieren verticaal verbonden zijn met iets wat hen ten diepste drijft, of wat hun uiteindelijke bestemming is, religieuze wezens zijn. Zelf zijn deze theologen evenzeer, meer of minder expliciet, betrokken bij deze zoektocht naar zin, wat enkel kan vanuit een bepaald vertrekpunt, hier: de katholieke traditie. En juist deze traditie ziet de bovengenoemde denkbeeldige horizontale en verticale lijnen in elkaars verband.

In een tijd die wel gekenschetst wordt als 'vloeibare moderniteit', waarin theologen niet op hun institutionele lauweren kunnen rusten, dienen zij er een sterk theologisch zelfbewustzijn op na te houden. Wat is hun kwaliteit en wat is hun inbreng wanneer ze bestuderen hoe God aan de orde is in bijvoorbeeld kunst, politiek, wetenschap en liefde? Hoe verhouden ze zich tot, en maken ze zich verstaanbaar tegenover andere beroepsgroepen? Het aardige hierbij is dat de theoloog geen nieuwkomer is. Voor de eretitel 'het oudste beroep van de wereld' is ze een veelbelovende kandidaat. Wanneer de theoloog erin slaagt om opnieuw haar roeping te verstaan, en te horen wat mensen beweegt, zal zij een natuurlijk aanspreekpunt zijn in kwesties van schuld, verlossing, zinloosheid, dankbaarheid, gebrokenheid, wanneer het leven pijn doet of juist gevierd moet worden. De vraag naar God leeft volop. Het is de kunst om deze zinsvraag zorgvuldig waar te nemen, te duiden en te verklaren.

Helaas zijn theologen eraan gewend geraakt om vooral onderwerpen te bestuderen die hen zijn aangereikt door de georganiseerde religie. De studie van interparochiële samenwerking is echter op zichzelf nog geen theologische onderneming. Dat kan ook louter vanuit managementstudies. Evenmin is de studie van de geschriften van Thomas van Aquino per se een theologische aangelegenheid; deze kunnen immers ook vanuit taal- en letterkunde of de geschiedenis van de filosofie worden bestudeerd. Toch domineren onderwerpen als deze het domein van theologisch onderzoek, terwijl bovengenoemde casussen, of zelfs zoiets alledaags-religieus als het ophangen van een christoffelmedaillon, minder vanzelfsprekende onderwerpen van serieuze studie zijn. Gelukkig richt de praktische theologie zich steeds meer naar buiten, zoals een internationaal recent handboek laat zien (Miller-MacLemore, 2012).

Er is ook een theologische reden om de blik naar de wereld te wenden. De kerk beschikt niet zelf over de waarheid - die ontstijgt de gelovigen immers - maar staat in een traditie waarin die waarheid wordt gezocht en waarin men zich openstelt om die waarheid te ontvangen. God zoekt de mens en juist in het gesprek met buitenstaanders kunnen mensen hun bestemming vinden. Daarom dienen theologen naar de gewone gelovige te luisteren, dienen katholieke theologen zich te verdiepen in jodendom, islam en het atheïsme, in volksgeloof en ketterij en de scheidslijn te bevragen die gedurende de kerkgeschiedenis op allerlei verschillende wijzen is gelegd tussen het voorgeschreven geloof en de geleefde praktijk, tussen orthodoxie en heterodoxie, tussen kerk en staat. Een theologie die zich realiseert dat God niet exclusief in het instituut kerk te vinden is, dient zich tot de wereld te wenden waar Hij immers zijn tent heeft opgeslagen (Joh. 1,14).

De afgelopen eeuw heeft echter zozeer het accent gelegen op kerkelijke aangelegenheden dat zelfs de opname van seculiere disciplines als statistiek, etnografie en sociologie vooral interne doeleinden diende (de Groot & Sengers, 2015). Voor zover de kerk de sociale wetenschappen omarmde was dat vooral om de afname van het kerkelijk aanbod te meten en veel minder om erachter te komen of en hoe het geloof mensen hielp, of niet hielp, om de problemen van het samenleven het hoofd te bieden. Vernieuwend onderzoek naar hedendaagse zingevingssystemen, bijvoorbeeld het proefschrift dat Ellen Hijmans (1994) schreef bij de jong overleden godsdienstsocioloog Henri Hilhorst aan de toenmalige Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, werd uitgevoerd buiten de gebruikelijke agenda's van kerkelijke theologische faculteiten om.

Dus ja: als godgeleerden dienen theologen in de eerste plaats geïnteresseerd te zijn in de vraag naar God en juist daarom moeten ze naar de wereld kijken. In deze tijden waarin instituties worden geliquideerd, zoals bedrijven worden geliquideerd, wordt ook de kerk geliquideerd (de Groot, 2017). Daardoor doet de vraag naar God zich op allerlei plaatsen voor. In het persoonlijk leven gebeurt dat onder de noemer van spiritualiteit, gezondheid, vrijetijdsbesteding of nog iets anders. Een zelfbewuste theologie hoort ook de impliciete vraag naar God. Op het niveau van instituties kan de theoloog niet alleen die vraag naar God onderkennen in het werk van de dienst geestelijke verzorging, maar ook in de organisatie en gang van zaken in de zorginstellingen, de gevangenissen en de krijgsmacht zelf. Theologen zijn in staat om de heikele kwesties van heil en onheil te thematiseren, ook waar die al dan niet expliciet in andere sociale velden aan de orde zijn, zoals in tentoonstellingen en theatervoorstellingen. In de samenleving als geheel is de vraag naar God aan de orde in de verering door politici van het Bruto Nationaal Product, de westerse angst voor de Islam en de secularistische allergie voor publieke uitingen van christelijke religie. Theologen dienen die vraag naar God te articuleren, te bestuderen en te verdiepen, en te vergelijken en confronteren met hoe die elders opduikt. Ze dienen die ook in verband brengen met de omstandigheden waarin die vraag speelt en daarbij kunnen ze veel leren van de sociaalwetenschappelijke bestudering van lived religion (KNAW, 2015). Typerend voor de theologie daarbij is dat zij ook zelf God ter sprake kunnen brengen (Beaudoin, 2008).

Zonder die vermaledijde sociologie is een deugdelijke praktische theologie niet mogelijk. Soms duikt weleens het misverstand op dat sociologen op hun beurt, gelijk de bedenker van de naam van het vak, Auguste Comte, naar de sociale werkelijkheid zouden kijken zoals een natuurkundige naar de fysieke werkelijkheid, maar zo is het niet. De houding van waaruit sociologisch onderzoek wordt gedaan is niet volledig gedistantieerd: een socioloog is uit op kennis vanuit betrokkenheid op de problemen die mensen ondervinden bij het samenleven (Goudsblom, 1974). Daarbij wordt er in het onderzoek niet van uitgegaan dat de geloofsvoorstellingen die mensen er op na houden vals zouden zijn. Deze claim is een verkeerd begrip van het zogenaamde 'methodologisch atheïsme'. Ja, sociologen bezien religieuze voorstellingen als menselijke constructies; of daaraan een (nog) diepere of hogere werkelijkheid beantwoordt interesseert hen doorgaans niet zo veel.

Methodologisch atheïsme verwordt soms tot atheïsme tout court. En daar gaat het mis. De eerste stap in het onderzoek komt dan in het gedrang. In sociaalwetenschappelijk onderzoek probeer je allereerst te begrijpen wat er in mensen omgaat, en daartoe kan het zelfs helpen even mee te doen, en oprecht te doen alsof je zelf ook gelooft wat zij geloven. Vervolgens ben je ook een onderzoeker die observeert en verbanden legt die de onderzochten zelf niet leggen. Wanneer je echter op voorhand al het geloof van de onderzochten afwijst, zal er van begrip niet veel terecht komen. André Droogers (2006) introduceerde daarom in de beste traditie van de culturele antropologie het begrip methodologisch ludisme. Wanneer de onderzoeker tijdelijk de positie van de deelnemer inneemt wordt deze uitgedaagd om de eigen ervaring in beschouwing te nemen. Vervolgens dient deze de opgedane inzichten te ordenen en te presenteren volgens de regels van het spel zoals dat in het wetenschappelijke veld wordt gespeeld.

Het geharnaste atheïsme dat eerder levensbeschouwelijk is dan methodologisch (Goudsblom, 1988) kom je in de sociale wetenschappen steeds minder tegen. Daarvoor heeft de waarheidsaanspraak van de wetenschap teveel deuken opgelopen. Is er hierdoor een 'praktisch agnosticisme' (Först, 2015) ontstaan, een onverschilligheid ten aanzien van de vraag of onze verhalen over de werkelijkheid nu ook waar zijn? Ik waag dat te betwijfelen. Er wordt wel degelijk vurig geloof gehecht aan allerlei visies en perspectieven, zowel in de wetenschap als in de rest van de wereld, alleen de vraag hoe die zich verhouden tot de christelijke leer laat velen koud. Bijvoorbeeld in de gezondheidszorg maken verscheidene visies op gezondheid en heil opgang. Om daar vanuit beleidsmatig perspectief inclusief over te kunnen spreken wordt wel een functioneel paradigma gehanteerd ('Wat kost het en wat levert het op?') maar onder deze paraplu bevinden zich afzonderlijke, inhoudelijke, visies met elk hun eigen aanspraak op geldigheid. Na een korte periode van vooral afzijdigheid ten aanzien van het spreken over levensbeschouwing in de jaren tachtig van de 20e eeuw, ontwikkelt zich in Nederland sindsdien eerder een diversiteit aan levensbeschouwingen elk met hun eigen rationaliteit. Binnen die setting wordt de christelijke theologie uitgedaagd om eveneens met verve een eigen perspectief in te brengen en te luisteren naar de inbreng vanuit andere gezichtspunten. Daartoe mag ze zich ontdoen van zowel navelstaarderij als doofheid voor wat aan haar geopenbaard wordt in stemmen van buiten de eigen discipline.

Voor een toekomstig lectoraat en buitengewone leerstoel lijkt het mij buitengewoon zinvol om te onderzoeken hoe theologen in de praktijk functioneren, juist wanneer zij buiten de werkvelden van parochie, geestelijke verzorging en onderwijs opereren. Dat geldt voor een derde van de alumni van de Faculteit Katholieke Theologie / Tilburg School of Catholic Theology (Bernts & Kregting, 2016): zij zijn uitvaartbegeleider, redacteur of zakelijk directeur. Van deze zeer diverse groep vindt slechts 37 procent dat hun opleiding een goede basis was om te starten op de arbeidsmarkt. Hier is duidelijk werk aan de winkel voor praktijkgericht onderzoek en voor het verder ontwikkelen van een opleiding voor theologen die zijn toegerust, en zin hebben, om te werken in de wereld.

Literatuur

  • Bauman, Z. (2000). Liquid Modernity. Cambridge: Polity Press.
  • Beaudoin, T. (2008). Witness to dispossession : the vocation of a postmodern theologian. Maryknoll, N.Y.: Orbis Books.
  • Berger, P. L. (1974). Het hemels baldakijn. Bijdrage tot een theoretische godsdienstsociologie (2e dr. ed.). Bilthoven: Ambo.
  • Bernts, T., & Kregting, J. (2016). De alumni van de Tilburg School of Catholic Theology. Nijmegen: Kaski.
  • Borgman, E. (2011). Met het oog op goed leven : Cobbenhagen en onze universitaire cultuur. Tilburg: Tilburg University.
  • de Groot, K. (2011). Spelen met religie in het hedendaags theater. Religie & Samenleving, 6(3), 307-329.
  • de Groot, K. (2017). The Liquidation of the Church New York / London: Routledge.
  • de Groot, K., & Sengers, E. (2015). Sociology of religion in the Netherlands. In A. J. Blasi & G. Giordan (Eds.), Sociologies of Religion. National traditions (pp. 132-161). Leiden/Boston: Brill.
  • Droogers, A. (2006). The third bank of the river. Play, methodological ludism, and the definition of religion. In A. van Harskamp, G. Davie, J. Roeland & P. Versteeg (Eds.), Playful Religion (pp. 75-96). Delft: Eburon.
  • Först, J. (2015). Praktische Theologie zwischen empirischer Religionsforschung und pastoraler Handlungslehre. Ueber die Gefahr eines 'kosmologischen Fiaskos' (Th. Luckmann) in spätmoderner Zeit. Tilburg: Tilburg University.
  • Goudsblom, J. (1974). Balans van de sociologie. Utrecht: Het Spectrum.
  • Goudsblom, J. (1988). Taal en sociale werkelijkheid. Sociologische stukken. Amsterdam: Meulenhoff Informatief.
  • Hijmans, E. (1994). Je moet er het beste van maken. Een empirisch onderzoek naar hedendaagse zingevingssystemen. Nijmegen: ITS.
  • KNAW. (2015). Klaar om te wenden ... De academische bestudering van religie in Nederland: een verkenning. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
  • Luyendijk, J. (2015). Dit kan niet waar zijn. Onder bankiers. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact.
  • Miller-MacLemore, B. J. (Ed.). (2012). The Wiley-Blackwell companion to practical theology. Chichester [etc.]: Wiley-Blackwell.
  • ter Borg, M. B. (1991). Een uitgewaaierde eeuwigheid. Het menselijk tekort in de moderne cultuur. Baarn: Ten Have.


Kees de Groot

Universitair docent Praktische Theologie, Tilburg School of Catholic Theology.